Mijn eerste onderzoekbaantjes hebben dan wel niet tot grensverleggende ontdekkingen geleid, maar men dacht wel dat ik daardoor een ervaren etholoog was. Toen mijn TNO contract afliep werd mij een contract aangeboden door de LU Wageningen die naar een ervaren etholoog op zoek was om uit te zoeken wat er waar was van de beschuldigingen dat er van alles mis was met de nertsenhouderij. Op dat moment kon het me weinig schelen of die beschuldigingen waar waren of niet. In beide gevallen zouden veel mensen blij zijn met mijn rapport. Een jaar lang ben ik ijverig op zoek geweest naar misstanden, o.m. door voor die tijd geavanceerd onderzoek met videocamera's en infrarood licht, maar ik ben er niet in geslaagde onoplosbare problemen te ontdekken. Gelukkig faalden in de jaren daarna ethologen over de grens daar ook in. Nertsenhouders uit heel Europa waren erg blij met mijn rapport, de meeste Nederlandse kabinetten die de 30 jaren daarna de dienst uitmaakten niet.
Toevallig waren de nertsenhouders tijdens mijn eerste onderzoek samen met de overheid bezig met het opzetten van een eigen proefbedrijf (op het Spelderholt) en mij werd dringend gevraagd te solliciteren naar de vacature van onderzoeksleider. Aldus ben ik voor de rest van mijn leven als rijksambtenaar en gepensioneerde aan de nertsenhouderij verbonden geraakt. Al die jaren heb ik onder vuur gelegen van anti-bont activisten die de nertsenhouders hardnekkig bleven verwijten dat ze rijk werden door dierenleed. Natuurlijk heb ik ze meesmuilend voorgehouden dat tal van mensen er best wel wat voor over hadden om rijk te worden en dat is ook gebleken. Het aantal in Nederland grootgebrachte nertsen was vóór mijn bemoeienis minder dan een miljoen en nu meer dan vijf miljoen; daarnaast worden er nog vijf miljoen door Nederlanders in lage-lonen-landen grootgebracht.
Mijn onderzoek was niet van hoog niveau, maar door de modes van die tijd wel aandachttrekkend.
Veel tijd heb ik besteed aan de reductie van ongewenst gedrag door selectie.
Het was in de tijd dat de affaire Buikhuizen speelde en niet iedereen was enthousiast over die benadering.
Via beleidsambtenaren werd mij meegedeeld dat de minister (van LNV) dit soort onderzoek niet beschouwde als welzijnsonderzoek en dat de overheidsbijdrage gevaar liep als ik in dat onderzoek volhardde.
Ik heb niet met “Val dood†gereageerd, maar ben wel doorgegaan en mocht een jaar of drie later het genoegen smaken dat het ministerie een convenant had gesloten met de nertsenhouders, met als doel welzijnsverbetering, en dat de nertsenhouders verplicht werden om aan gedragsselectie te doen teneinde het welzijn te waarborgen.
In die tussentijd had de minister advies gevraagd aan een Prof (Wiepkema) die het volledig met mij eens was.
Ik wil maar zeggen, als je als onderzoeker wilt dat er naar je geluisterd wordt dan kan het geen kwaad om Professor te worden.